Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het af, [37]en geve het mij; en ik wierp het in het vuur, [38]en dit kalf is er uit gekomen. 37. Anders, en zij gaven het mij. 38. Aaron belijdt hier zijn eigen zonde, doch zo oprechtelijk en zo openlijk niet, als hij de zonde des volks beleden heeft; hij spreekt van het kalf, alsof het meer bij toeval dan door zijn wil of kunst gemaakt ware; doch boven, vs.4, staat geheel anders. Zie Deut.9:20; Aarons excuus is zo kaal als dat van Adam, Gen.3:.